Dit bericht is hier ook beschikbaar in het Engels.
Nelleke Buitendijk bespreekt een recent gepubliceerde studie van haar en haar collega’s over de impact van begrazing op boeren graslanden. Uit het onderzoek blijkt dat de hoeveelheid herbivoren mogelijk niet direct vertaald naar de hoeveelheid opbrengstverlies, waar rekening mee moet worden gehouden bij het inzetten van beheersmaatregelen.
Grazende ganzen kunnen veel schade aanrichten op landbouwgrond. Ganzenbeheer richt zich op het beperken van dit soort schade, bijvoorbeeld door ganzenaantallen actief te reduceren. Een alternatief is het verjagen van ganzen in bepaalde gebieden, zodat ze verhuizen naar een accommodatiegebied (ook wel opvanggebied), waar geen verjaging plaats vindt.
Maar veel van de ganzensoorten die nu in grote aantallen voorkomen, waren een paar decennia geleden nog met uitsterven bedreigt en zijn nog steeds beschermd. Beheer kan daarom niet zomaar worden toegepast: het moet duidelijk zijn dat een maatregel inderdaad schade aan landbouw kan verminderen, vooral als deze een negatief effect heeft op de ganzen zelf.
Wij keken naar de relatie tussen de hoeveelheid getaxeerde schade op grasland en de aantallen ganzen op een veld, zodat we beter kunnen inschatten wat er gebeurt met landbouwschade als het aantal ganzen verandert. Het onderzoek richtte zich op de accommodatie/opvanggebieden in de provincie Fryslân, en keek naar brandganzen, kolganzen en grauwe ganzen. We maakten gebruik van schaderapporten van BIJ12, gedetailleerde maandelijkse teldata van Sovon, en bewegingsdata van ganzen die we met een gps-zender hadden uitgerust.
Meer ganzen betekent niet altijd meer schade
Onze studie in Journal of Applied Ecology laat zien dat de hoeveelheid getaxeerde schade omhoog gaat als het aantal brandganzen toeneemt, maar niet altijd in gelijke mate: de hoeveelheid extra schade is kleiner met elke extra gans op een veld. Dit betekent dat het concentreren van ganzen in accommodatie gebieden mogelijk kan leiden tot minder totale schade, terwijl populatiereductie geen effectieve manier is om schade te reduceren.
De relatie is ook afhankelijk van de aanwezigheid van andere ganzensoorten, waarbij we de hoogste schades vonden op velden met alleen brandganzen. Voor kol- en grauwe ganzen vinden we weinig effect op het getaxeerd verlies in de voorjaarssnede. Dit komt waarschijnlijk omdat deze soorten eerder naar hun broedgebied gaan dan brandganzen, ruim voordat de eerste snede plaatsvindt.
Kleine en grote ganzensoorten hebben verschillende voedselvoorkeuren
We zagen ook dat grote aantallen brandganzen zelden voorkomen in combinatie met grote aantallen kolganzen en grauwe ganzen. Dit komt waarschijnlijk omdat de soorten verschillen in hun voedselvoorkeur. De brandgans heeft een korte snavel en kan daardoor goed omgaan met kort gras, terwijl dit moeilijker is voor grotere soorten. Maar de grotere kolganzen en grauwe ganzen hebben een langer verteringsstelsel, waardoor ze taaiere vegetatie kunnen verteren die de kleinere soorten liever vermijden. Dit betekent dat een optimaal gebied voor de ene ganzensoort mogelijk onaantrekkelijk is voor een andere soort.
Het is zelfs mogelijk dat de grotere soorten uit gebieden gedrukt worden waar de brandganzen in grote aantallen aanwezig zijn, omdat de brandganzen het gras te kort grazen. Dit werd ook gezien in een studie in Noorwegen, waar kleine rietganzen (die groter zijn dan brandganzen) wegtrokken uit gebieden waar het aantal brandganzen toenam.
Dit kan tot gevolg hebben dat grotere soorten uit accommodatiegebied worden gedwongen, als er onvoldoende gebied beschikbaar is voor alle populaties. Hierdoor zouden deze soorten meer last hebben van verjaging en derogatie (e.g. het verjagen van ganzen door op ze te schieten, onder vergunning) buiten de accommodatiegebieden, terwijl ze mogelijk minder bijdragen aan landbouwschade.
Implicaties voor het beheer van wilde herbivoren
Onze resultaten laten zien dat we voorzichtig moeten zijn met beheersmaatregelen zoals populatiereductie of actieve verjaging en derogatie. Deze kunnen een negatief effect hebben op de diersoort, terwijl er mogelijk maar weinig effect is op het verminderen van landbouwschade. Daarnaast is het belangrijk om ervoor te zorgen dat beheer zich richt op de juiste soort: sommige soorten kunnen een veel groter effect hebben op opbrengstderving dan anderen. Als laatste moet er gezorgd worden dat accommodatiegebied het leefgebied van meerdere soorten dekt, en dat er voldoende gebied beschikbaar is om competitie tussen de soorten te voorkomen.